De voorbije twee jaar zijn heel moeilijk geweest voor heel wat muzikanten. Bij gebrek aan een publiek hebben Aurélie Dorzée en Tom Theuns dan maar een conceptalbum gemaakt.
‘The Seven Gardens’ is een dubbelalbum gewordenl, zoals dat in the seventies nog in de mode was (Tommy, The Wall, 2112, …). De zeven tuinen waarnaar de titel verwijst staan voor zeven sferen. Op de hoes krijgen ze elk een titel (remedies, poets, joy, delights, freedom, tropics, bliss). Het magische getal zeven werd ook elders doorgetrokken: zo zouden ze volgens de perstekst ook zeven instrumenten bespelen (al tel ik er zelf negen: viool, viola, viola d’amore, trompetviool, psalterion, mandoline, mandocello, gitaar, sitar – allemaal snaarinstrumenten dus) en in zeven talen zingen.
Een paar uitzonderingen daargelaten componeerden ze alles zelf, en dit in heel wat zeer verschillende muzikale stijlen.
Zo doet de prachtige opener ‘Mon grand zozo’ en de (hoewel gedeeltelijk Itialiaans gezongen) “On a Road” me sterk denken aan Malinese blues (stijl Ali Farka Touré). Nick Cave zou ongetwijfeld goedkeurend knikken bij het aanhoren van de murderballad “The Dying Doe”.
Maar niet alles is zo toegangkelijk. ‘Li Boukete’ lijkt bijvoorbeeld sterk op het werk van de briljante maar o zo onvoorspelbare Tsjechische Iva Bittová. Je haat zo’n muziek, of je houdt er van. In elk geval laat het je niet onverschillig. Vermits ik de taal niet herkende, en omdat ze Bitová bedanken in het cd-boekje dacht ik daarom eerst dat er in het Tsjechisch gezongen werd. Dit blijkt niet te kloppen. Ze zingen immers in het Waals . Als ik google mag geloven is het een verhaal over een moeder die op kerstavond pannekoeken klaarmaakt. Lekker!
Van de veelheid aan instrumenten, met of zonder sympathiesnaren, spreekt de trompetviool of violofoon misschien nog het meest tot de verbeelding. In plaats van een houten klankkast is er een metalen hoorn, die het geluid dus versterkt, maar wel wat metaliger klinkt dan een gewone viool. Aurélie gebruikt op ‘een edel wijs’ dit oude instrument. Het nummer lijkt van het interbellum weggelopen te zijn.
Het meest exotische instrument dat Tom bespeelt is de sitar, bijvoorbeeld in “Camatic Dance”. Een zweverig begin, maar eindigend als een rasechte bourrée. Al even folky zijn “trois beau canards” (de enige traditional van het album), “Dji So” en vooral “Tante Noir”, dat me qua sfeer wat doet denken aan een oud nummer van Tom: “Partons”, daterend van zijn Ambrozijn tijdperk.
Aurélie en Tom zijn niet alleen fantastisch goede multiinstrumentalisten, en ondanks dat Tom in de rumba “een vals liedje” toegeeft dat hij de empathie belangrijker vindt dan de harmonie zijn de twee ook ware stemkunstenaars. Luister maar eens naar ‘Il Buffone’ of naar nummer 11 van de eerste cd (volgens het boekje zou dit ‘rozeke’ zijn, maar ik denk dat dat niet klopt, want in nummer 12 zingt Aurélie over een rozeke). Beide artiesten zoeken hier hoge regionen op. Prachtig.
Ook in het donkere “Bhartrihari” etaleren ze hun vocale kwaliteiten. Tom speelde ooit al in een project waarbij muziek van Tom Waits gecoverd werd, en die invloed is hier ook hoorbaar. Sopraan Aurélie zorgt voor het nodige tegengewicht.
Aurélie en Tom zijn van vele markten thuis. Dat vergt niet alleen heel wat van henzelf, maar ook van de luisteraar. Zo kan ik me inbeelden dat niet iedereen de “Sonate en Bm pour mandoline et violon” zal apprecieren, terwijl anderen deze melancholische kamermuziek het toppunt van het album zullen vinden. Wat er ook van zij, de muziek van Aurélie Dorzée en Tom Theuns is nu éénmaal niet in een vakje te stoppen, zelfs niet in zeven vakjes. Hun verbeelding en universum is zeer zeer groot, ze bespelen met een ontstellend gemak een veelheid aan instrumenten, kunnen met evenveel overtuiging droevige en carnavaleske nummers brengen, en dat willen ze allemaal met ons delen. Daar kunnen we alleen maar dankbaar voor zijn.